vrijdag 26 september 2008
De levende dom van Sint Stephan in Wenen — Documentaire op Arte, vrijdag 26 september
Flora en Fauna
Op vrijdag 26 september presenteert de Duits-Franse cultuurzender Arte-televisie een documentaire over de Sint Stephanskathedraal te Wenen. Wat weinigen zullen verwachten, is dat daar heel wat flora en fauna te vinden blijkt. Dat verrassende element is onderwerp van de film, die in 1997 als Oostenrijks celluloid-product is gerealiseerd door Georg Riha.
In 1997 bestond de Sankt Stephansdom 850 jaar en dat vormde toen voor de filmer Georg Riha aanleiding om eens wat nader onderzoek te doen binnen de kathedraal. Zijn expeditie is niet zonder resultaat gebleven en menigeen zal een ongelovig gezicht opzetten als hij hoort dat de goede man niet alleen exotische vlinders en roofdieren heeft aangetroffen, maar zelfs een boom.
Georg Riha's filmteam heeft de zuidelijke, 136 meter hoge, toren van de dom van binnen aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen en uit de 'gevonden voorwerpen' mag zonder meer worden geconcludeerd dat deze kathedraal het meest verbazingwekkende stukje natuurgebied van geheel Oostenrijk is.
Zo'n bijzondere documentaire — die vrijdagavond via Arte, tussen 20:15 uur en 21:00 uur, op het formaat 16:9, slechts eenmalig door Arte wordt uitgezonden — kan men alleen maar heel nadrukkelijk aanbevelen in de belangstelling van een ieder, die ook maar in de geringste mate geïnteresserd is in natuurfenomenen.
___________
Afbeelding: De Stephansdom in Wenen. Originele tekening op zijde, 16 x 22 cm, door H. Welser. Collectie Heinz Wallisch.
zaterdag 13 september 2008
Homeros bij Volker Panzer in de ZDF-Nachtstudio
__________
Nieuwe reeks Nachtstudio
In de nacht van zondag 14 op maandag 15 september, tussen 00:35 uur en 01:35 uur wordt, nu de zomerpauze achter ons ligt, gelukkig, het intellectuele discussieprogramma van Volker Panzer Nachtstudio hervat. Het thema van deze uitzending luidt Rätsel Troja: Homer, die Griechen und wir. De beide epische gedichten Ilias en Odyssee worden nog altijd toegeschreven aan de, al dan niet blinde, zanger en dichter Homeros. Over de juistheid van diens auteurschap bestaan echter ook vandaag nog flink wat twijfels.
Een onlangs gereedgekomen nieuwe Duitse vertaling van deze beide mijlpalen in de Griekstalige literatuur van inmiddels bijna drieduizend jaar geleden vormt mede aanleiding voor de discussie in deze aflevering van Nachtstudio.
De Trojaanse oorlog in de Ilias
Hoewel in verband met het toenmalige Troje, het belang van de Ilias aanmerkelijk groter is, aangezien daarin de laatste periode — over de wrok van Achilleus over het doden, door de Trojaan Hector, van diens boezemvriend Patroklos; mannetjeshoer genoemd in Shakespeare's Troilus en Cressida, in de vertaling van Bert Voeten —, van de tien jaar van de Trojaanse oorlog in hexameters beschreven staan, is één van de vele protagonisten ook dan de slimme man van Ithaka. Naast hem treden de vele Griekse grootheden op en hun tegenpolen in de stad van de inmiddels oude koning Priamos.
Maar meer nog dan al deze in tal van antiek-Griekse voorstellingen vereeuwigde helden en hun figuranten — als standbeelden en ook als voostellingen op schalen of vazen, en veelvuldig aan gymnasiasten over de hele wereld, maar toch vooral in Europa, voorgehouden — zijn enkele vooraanstaande gestalten uit de Griekse godenwereld en hun daden — die bij tijd en wijle even grootmoedig en/of intens verwerpelijk zijn als die van al degenen, die zij als marionetten regisseren — de belangrijkste motoren voor al hetgeen zich afspeelt in de loop van dat beschreven decennium oorlog tegen Troje, en zijn degenen, die de hoofdrolspelers lijken, ledepoppen in handen van deze goden die elkander al net zo voor de voeten hebben gelopen als politici, buren, kunstenaars en zakenlieden dat doen anno nu.
Homeros als vermeende auteur
Zoals gemeld zijn lang niet alle geleerden van mening dat die éne man genaamd Homeros de ware auteur is van de beide omvangrijke, in duizenden verzen gestelde epische werken, komen we in de loop der geschiedenis toch ook weer andere, bepaald niet onderontwikkelde bollebozen tegen die Homeros als de schrijver van de Ilias en de Odyssee beschouwen. De Nederlander Dr. K. Sprey — auteur van diverse boeken over de klassieke oudheid — heeft het in zijn boek met de korte titel Homerus, voor het eerst verschenen in 1947, weliswaar in een apart hoofdstuk over De Homerische kwestie, maar hij laat er nauwelijks twijfel over bestaan dat voor hem het auteurschap van de twee grote klassiekers vaststaat. Veel meer daarentegen verdiept hij zich in de beschreven personen en gebeurtenissen binnen die twee mijlpalen van de antieke literatuur, en dat leidt ertoe dat hun leef- en denkpatronen aan een kritische beschouwing worden onderworpen, hetgeen een verhelderende invloed op de lezer in de tweede helft van de laatste eeuw kan hebben gehad.
Datzelfde geldt overigens voor het geschrift met dezelfde hoofdtitel van Prof. Dr. B.A. van Groningen (1954), die vier aspecten van Homerus' persoonlijkheid de revue laat passeren, waaronder, als laatste, diens dichterschap.
En die opvattingen, onder zoveel andere, staan haaks op de veelal geuite bewering dat Homerus zelfs niet heeft bestaan. Opvallend is dat dergelijke, lang aanhoudende, controverses zich niet alleen tot deze oude Griek hebben beperkt, maar dat op gezette tijden er steeds nieuwe grootheden in de literatuurgeschiedenis als niet-bestaand of anderszins zonder betekenis worden afgeschilderd. Tot op de huidige dag doen immers al even zo hardnekkige (voor)oordelen over William Shakespeare (1564-1616) en diens eventuele (ontbrekende) auteurschap de ronde.
Vertalingen
Hebben we in ons taalgebied de Burgersdijk, met latere bewerkingen, als standaardvertaling, en is er in de jaren zeventig eveneens een complete vertaling verschenen van de hand van de fijnzinnige Vlaamse taalmeester Willy Courteaux — die zijn dagen sleet op de redactie van het tijdschrift HUMO te Brussel —, en zoveel losse stukken uit diverse ganzenveren van nog weer anderen — in het Duitse taalgebied is heel lang de vertaling van Johann Heinrich Voß (1751-1826) [1] de standaard geweest, en hoe vaak nog komen we, al dan niet speciaal vervaardigde, edities tegen die zijn naam ook in het laatste kwart van de twintigste eeuw nog droegen.
Inmiddels is er een nieuwe vertaling uitgekomen, en ook daarover zal, op instigatie van Volker Panzer in diens Nachtstudio het nodige door hemzelf en zijn gasten worden gezegd.
__________
[1] De Duitse vertaling van de Ilias is in 1793 uitgekomen, die van de Odyssee reeds in 1781.
____________
Afbeeldingen
1. Volker Panzer, sedert 1997 moderator in het intellectuele discussieprogramma Nachtstudio van het ZDF.
2. Athene, Hermes en Herakles. Attische kruik in het Musée du Louvre.
3. De Griekse dichter Homeros, volgens een Romeinse voorstelling.
4. Leren rug van een andere Duitse standaardvertaling van de Odyssee door Prof. Dr. J.J.C. Donner, uitgegeven door Langenscheidt. Voor het eerst verschenen in de jaren 1855-57.
5. De Duitse auteur en Homeros-vertaler Johann Heinrich Voß.
donderdag 11 september 2008
Platgetreden paden bezaaid met overbekende melodieën tijdens BBC's Last Night of the Proms
Talloos veel miljoenen kijkers en luisteraars, verspreid over onze globe, zullen aanstaande zaterdag 's avonds opnieuw voor het huiskamerscherm zitten om het jaarlijkse klassieke muziekfestijn bij uitstek — The Last Night of the Proms met nog onaardig wat meer spektakel, en doorgaans erg flauwe, grappen en dito grollen, dan dat elke Nieuwjaarsdag weer vanuit Wenen het geval is — door, voorzover dat de muziek betreft, een podium met instrumentale en vocale uitvoerenden — en niet te vergeten een dirigent —, die een gevarieerd programma voor de pauze zullen presenteren, en na de pauze zowaar een première en een door Benjamin Britten (1913-1976) bewerkt, reeds veel langer bestaand muziekstuk.
Daarna komt de herhaling van elk jaar steeds maar weer hetzelfde van Elgar, Vaughan Williams, Thomas Arne, en — voorafgaande aan de National Anthem — Jerusalem van Charles Hubert Hastings Parry (1848-1918), die zijn internationale bekendheid aan precies dit werk te danken heeft. Op veel scholen in het Verenigd Koninkrijk en in de voormalige vazalstaten is Jerusalem nog altijd een verplicht nummer 's ochtends vroeg in de aula, alvorens de lessen mogen beginnen. Het is dus niet voor niets dat zoveel mensen dit, op zich helemaal niet zo beroerde stuk, Jerusalem intens haten. "Ik wil het nooit meer horen!" is een niet zelden geuite verzuchting.
Pijnlijke onderwaardering
Het zal je, als kunstenaar, toch maar tijdens je ondermaanse bestaan reeds overkomen: je naam blijft ten eeuwigen dage voornamelijk verbonden aan slechts één werk, ook al zijn er, verspreid voorkomend, mensen en instellingen die iets meer over je weten en tevens proberen die kennis in woord, geschrift en daad, en, mutatis mutandis, in gepaste klanken, te blijven verspreiden. Bijna elk land heeft wel zo'n figuur in de verschillende disciplines van de cultuur. Kent iemand in Nederland nog de bekwame musicus, componerend in neoromatische stijl, Peter van Anrooy (1879-1954), van iets anders dan de Piet Heyn Rhapsodie? En hoevelen, die niet dagelijks gedichten uit het klassieke repertoire lezen, kennen Hendrik Marsman (1899-1940) van een ander literair werk dan het gedicht Denkend aan Holland...? In de Duitse cultuur vergaat het Ludwig van Beethoven (1770-1827) in tal van kringen nauwelijks beter: het pianodeuntje Für Elise weet menigeen stante pede op te hoesten, en, afhankelijk van de context, meer nog het, ten onrechte als zodanig gekwalificeerde, Noodlotsthema dat de Vijfde Symfonie opent. En is het Friedrich von Schiller (1759-1805) beter vergaan? Bijna ieder, die in zijn middelbare schooljaren Duits heeft gehad, roept terecht Die Glocke, daarentegen is het aantal mensen te verwaarlozen, dat weet dat hij ook de auteur is van de ode An die Freude, die als koortekst dient in het laatste deel van Beethovens Negende Symfonie.
In het Verenigd Koninkrijk blijft de naam (Charles) Hubert (Hastings) Parry — componist van tal van werken in uiteenlopende disciplines van de muziekcultuur — voor de eeuwigheid, helaas, vrijwel uitsluitend verbonden aan zijn toonzetting van Jerusalem dat de dichter en beeldend kunstenaar William Blake (1757-1827) omstreeks 1803 heeft geschreven.
Groot talent
Parry werd in 1848 in Bornemouth geboren als kind van welgestelde ouders. Gedurende zijn primaire scholing in Eton kreeg hij reeds muzieklessen van George Elvey (1816-1893) van de Saint George's Chapel. Eenmaal in Oxford, ging hij compositie studeren bij Henry Hugo Pierson (1815-1873). Al die invloeden, in combinatie met het muzikale talent dat hem gegeven was, zorgden ervoor dat Parry als tweeëntwintigjarige reeds Bachelor of Music van Oxford werd. Maar nadat hij was afgestudeerd, ging hij eerst drie jaar werken op het bekende kantoor van Lloyds (of London) Verzekeringsmaatschappij. Tegelijkertijd kreeg hij compositieles van Edward Dannreuther [1] (1844-1905), die Parry met de muziek van Richard Wagner (1813-1883) in contact bracht, en die hem in kleine kring wel een aardig podium voor zijn composities in de sfeer van de kamermuziek bood: tijdens eigen huisconcerten. Dertig jaar oud was Parry toen hij zijn eerste orkestwerk publiceerde: het Pianoconcert in fis-klein.
Bijbelse invloeden
Vervolgens schreef Parry een hele reeks werken in tal van muzikale disciplines: kamermuziek, odes, koorwerken, cantates, liederen en libretti. Drie oratoria heeft hij de (in principe Britse) luisteraars geschonken: Judith (1888), Job (1892) en Koning Saul (ca. 1894).
Naar aanleiding van dat vele componeren is wel eens beweerd dat die Parry desnoods de complete Bijbel op muziek zou zetten. Je ontkomt niet aan de indruk dat dit enigszins denigrerend is bedoeld geweest, zeker als men daarbij bedenkt dat de componist nog zoveel andere functies vervulde en steeds, op ieder vrij moment, er weer even voor ging zitten. Zoals gezegd: een vakman, die als componist door de wol was gekleurd en alles kon, behalve de muzikale hemel bestormen en waarlijk nieuwe wegen inslaan. Een ander saillant detail is dat tal van musciologen en critici van mening waren dat velen zo intens van zijn muziek hielden omdat de man zo'n beminnelijk wezen was.... Hubert Parry was niet de eerste kunstenaar die dat is overkomen, en hij zal al evenmin de laatste geweest zijn.
Nevenfuncties
Vanaf 1883 doceerde Parry aan het Royal College of Music, waar hij opklom tot directeur, een positie die hij vanaf 1894 tot aan zijn overlijden in 1918 heeft bekleed. Daarnaast werd hij in 1900 ook nog professor in Oxford. Eén van zijn beroemdste studenten was Ralph Vaughan Williams (1872-1958), die enorme bewondering koesterde voor de structuur van Parry's compositietechiek voor koorwerken.
Naast zijn functies als directeur en componist heeft Parry ook nog diverse boeken geschreven, waaronder: The Art of Music (1893, 1896) en The Music of the Seventeenth Century (1902, als deel III van de Oxford History of Music), in 1909 weer gevolgd door Johann Sebastian Bach, en in 1911 door Style in Musical Art.
Vanaf 1877 was Parry, op uitnodiging van de initiator, George Grove (1820-1900), tevens medewerker van diens befaamde Dictionary of Music.
Het heeft de successieve Engelse majesteiten van anno toen behaagd de kunstenaar te onderscheiden. In 1898 werd hij door Victoria geridderd, en vijf jaar later verleende Eduard VII aan Hubert Parry de titel baronet.
Tweeslachtige bejegening
Erg opvallend is de zeer tweeslachtige bejegening van de componist Parry, niet alleen door musicologen en critici, maar al evenzeer door muziekhistorici en aanverwante kenners. De beroemde, maar evenzo beruchte, muziekscribent George Bernard Shaw (1856-1950) was in zijn afwijzing van Parry's muziek zeer duidelijk, en dat zorgde wel eens voor wat onbegrip. Maar, geplaatst binnen de context van Shaws voorkeuren ― minder muzikaal talent en genie dan Richard Wagner vond in zijn ogen per definitie geen genade ―, kregen ook Johannes Brahms en Antonín Dvořak dezelfde 'behandeling', wat de afwijzing van zijn landsman vanzelfsprekend wel weer wat relativeert.
Literatuur
Tal van boeken die de Engelse muziek van, ruim genomen, de laatste eeuw behandelen, noemen Parry slechts terloops of laten slechts één of enkele titel(s) uit zijn rijke oeuvre de revue passeren. Werken die specifiek gericht zijn op de Engelse muziek van de twintigste eeuw noemen steevast Edward Elgar (1857-1934), Ralph Vaughan Williams (1872-1958), Frederick Delius (1863-1943) en diverse andere directe tijdgenoten van Parry, maar al deze laten onze protagonist van hun vaderlandse muziekwereld en zijn oeuvre links liggen. De Nederlandse musicus Marius Flothuis (1914-2001) doet in zijn boek Hedendaagse Engelse componisten, ongeveer een halve eeuw geleden verschenen, evenmin een poging om Parry in zijn overwegingen te betrekken.
Uitgebreide informatie
Hoewel Charles Hubert Hastings Parry in een overzichtswerk van de twintigste eeuwse muziek in Scandinavië, Engeland en Nederland ― geschreven door de componist Humphrey Searle (1915-1982) en Robert Layton (geb. 1930) ― eveneens slechts in één alinea voorkomt, wordt daarin wel vermeld dat zijn muziek, ondanks het feit dat deze zeer weinig meer wordt gespeeld, echter een zodanig niveau heeft dat het alles overstijgt wat eerder in de negentiende eeuw werd geschreven.
Een andere autoriteit op het gebied van de Engelse muziek, Henry Raynor, wijst erop dat slechts twee werken van Parry de tand des tijds hebben doorstaan: het eerder genoemde (en jaarlijks voor een ontelbaar aantal televisiekijkers en radioluisteraars in de Albert Hall te Londen gespeelde Jerusalem) en de psalmbewerking I was glad, gecomponeerd in 1902 ter gelegenheid van de kroning van Edward VII. Deze psalmversie kreeg, inmiddels een kleine vier decennia geleden, een aardig wat ruimere bekendheid buiten het Verenigd Koninkrijk door het Kings College Choir van Cambridge, dat het eveneens op de uiterst succesvolle grammofoonplaat The Psalms of David vertolkt.
Oxford-standaardwerk
In schril contrast daarmee is de relatief uitgebreide aandacht die Ernest Walker (1870-1949) besteedt aan Hubert Parry en diens muziek. Hij doet dat in zijn standaardwerk A History of Music in England uit 1907 (Oxford University Press). Die datum ― Parry leefde toen nog ― zou op zich een gedeeltelijke verklaring kunnen zijn voor het feit dat er zo'n dertig van zijn werken in het boek aan de orde komen. Maar ook in de herdrukken is het belang van deze componist in historisch perspectief gelijk gebleven, hetgeen in het kader van de opzet van zo'n boek weliswaar principieel geen verwondering wekt, maar in de praktijk niet altijd een wet van Meden en Perzen is gebleken.
Walker geeft een beknopt overzicht van Parry's leven en hij besteedt bijna vier pagina's aan diens werk. Verder komen de componist en afzonderlijke van zijn stukken in de loop van de geschiedenis weer aan bod waar dat noodzakelijk dan wel nuttig is.
Renaissance
Die opvatting wordt onderbouwd door de analytische muziekscribent Eric Blom (1888-1959), die de rehabilitatie van de kwaliteit in de muziek, met het niveau van Purcell, en daarmee het begin van de renaissance, toespitst op de jaren 1880-1900. Het is Hubert Parry geweest die, met zijn koorwerk op scènes uit Prometheus Unbound van Percy Bysshe Shelley (1792-1822), tijdens het Gloucester Three Choirs Festival van 1880, hiertoe de aanzet heeft gegeven. Weliswaar is het geen spectaculair-revolutionaire compositie, maar de nieuwe richting was hiermee onomkeerbaar aangegeven.
De Nationale Hymne van Parry werd gecomponeerd in 1916 en zes jaar daarna georkestreerd door Edward Elgar:
JERUSALEM:
And did those feet in ancient time
Walk up on England's mountains green?
And was the Holy Lamb of God
On England's pleasant pastures seen?
And did the countenance divine
Shine forth upon our clouded hills?
And was Jerusalem builded here
Among those dark satanic mills?
Bring me my bow of burning gold!
Bring me my arrows of desire!
Bring me my spear! O clouds unfold!
Bring me my chariot of fire!
I will not cease from mental fight,
Nor shall my sword sleep in my hand,
Till we have built Jerusalem
In England's green and pleasant land.
Ritueel gebruik
William Blake's Jerusalem is opgenomen in het hoofdstuk National Hymns (nr. 640; zie de afb.) van The Church Hymnary (with music) van de Oxford University Press, ten gebruike tijdens de eredienst in tal van (meestal presbyteriaanse) kerken in het Verenigd Koninkrijk. Parry is in dat boek eveneens vertegenwoordigd met zijn toonzetting van The Lord Jesus Christ op tekst van Charles Wesley (1707-1788) en The Christian Life van de thans bijna vergeten dichter John Geenleaf Whittier (1807-1892).
__________
[1] Edward Dannreuther heeft de tekst van Über das Dirigieren van Richard Wagner — dat in 1869 gelijktijdig in de Neue Zeitschrift für Musik en in de New York Musik-Zeitung was verschenen —, vertaald als On Conducting.
____________
Afbeeldingen
1. Benjamin Britten.Tekening uit 1987 van Eildert Beeftink.
2. De veelvuldig onderschatte componist Charles Hubert Hastings Parry.
3. De Engelse dichter William Blake, in 1807 geschilderd door Thomas Phillips (1770-1845).
4. Saul wordt gezalfd. (I Samuel X, 1). Afbeelding uit de Printbybel A.D. 1696.
5. Muziekscribent George Grove, initiator van GROVE Dictionary of Music and Musicians.
6. Muziekcriticus en een der grootste dramaschrijvers van de eerste helft der twintigste eeuw, George Berard Shaw.
7. De componist Frederick Delius.
8. Tekst op de voorzijde van het stofomslag van de editie 1970 van Walkers boek uit 1907.
9. Portret van de dichter Percy Bysshe Shelley.
10. Pagina uit de Church Hymnary met de muziek en de tekst van Jerusalem.