Eenzame klasse qua stijl
Vandaag is in Duitsland bij uitgeverij zu Klampen de tweede bundel met essays [*] verschenen van Fritz J. Raddatz, die lange tijd als literatuurcriticus van het weekblad Die Zeit werkzaam is geweest, en in die zin min of meer als 'tegenpool' van Marcel Reich-Ranicki van de Frankfurter Allgemeine Zeitung heeft gefungeerd. Op de vraag, enkele jaren geleden gesteld aan MRR, of Raddatz ooit als gast in Das Literarische Quartett zou kunnen meepraten, schudde de aangesprokene commentaarloos het hoofd. Iedereen die een beetje de literatuurscène in Duitsland van het laatste kwart van de twintigste eeuw kent, weet dat er werelden van verschil in opvattingen en aanpak van de thematiek liggen tussen de beide heren, die beiden min of meer gelijktijdig als Literaturpapst zijn gekwalificeerd. Enerzijds een beetje flauw — want al te zeer voor de hand liggend —, aan de andere kant ook wel begrijpelijk, gezien hun beider bijzondere status. Juist dit feit had moeten leiden tot in ieder geval één optreden in al die jaren van Reich-Ranicki's Quartett — want wat is er beter voor een gekleurde visie op de literatuur dan de diversiteit van al die inzichten, die daar werden gepresenteerd. Het is de kleinzieligheid van Reich-Ranicki, die Raddatz buiten de deur heeft gehouden van dit, bij tijd en wijle zeer interessante programma — dat overigens veel meer over het karakter van de zogenaamde primus inter pares heeft blootgelegd dan al zijn schrifturen tesamen.
Parallellen en contrasten
Iemand die de vier pagina's met de Vorbemerkung van de nieuwe bundel met literaire essays van Raddatz aandachtig leest, weet na enkele alinea's het antwoord op de vraag waarom Reich- Ranicki deze collega zo angstvallig heeft gemeden. Raddatz bezit een in alle opzichten grootse stijl — iets dat Reich-Ranicki, ook al wordt hij 287 jaar, nimmer zal kunnen bereiken, omdat hem daarvoor de basis ontbreekt — welke hem in staat stelt zonder de geringste moeite een fundament te leggen waarin de overgang van het éne cultuurfenomeen naar het andere als de meest voor de hand liggende zaak wordt ervaren, en weet hij en passent verbanden te leggen, die als zeer verhelderend dienen te worden aangemerkt.
Die Fritz J. Raddatz zou binnen dat Literarische Quartett een Trojaans paard zijn geweest en daarmee heel direct tabula rasa hebben gemaakt met de status van de Opper Jan Klaassen van dat programma. Die immers altijd alleen maar van zich af ziet en nimmer aan enige merkbare zelfreflectie heeft gedaan. Mocht de man het vermoeden hebben dat er in de zevenentwintigste eeuw wel eens iemand het haaltje (Zipfelchen) van een komma zou kunnen vergeten, dan trakteert hij de toehoorders/toeschouwers op één van zijn extravert-emotionele (lees: hysterische) uitbarstingen, doch eigen, bij tijd en wijle grove, inschattingsfouten negeert en/of verdringt hij, en daarop aangesproken, doet hij eveneens of ze hem niet raken, letterlijk èn fiuurlijk. Dat laat onverlet dat de man aardige artikelen heeft geschreven, niet gespeend van humor en waarin hij meestal wel weet duidelijk te maken waarom hij iets van de hand wijst, al ontbraken alle daartoe noodzakelijke verklaringen in het geval van één der grootste literatuurschandalen i.v.m. de roman Ein weites Feld van Günter Grass. Een schandaal, overigens, waarvan de, al dan niet in de bewustzijnssfeer van deze scribent prominente, regie wel degelijk in principe bij Reich-Ranicki lag.
Hoewel ik hier geen pleidooi wil houden tégen Reich Ranicki en veel meer vóór Raddatz en diens briljante essays, is er geen ontkomen aan, vast te stellen dat de verschillen tussen de beide heren heel wat meer behelzen dan alleen goed een decennium qua leeftijd.
Der alte Fritz en Gotthold Ephraim Lessing
In de nieuwe bundel behandelt Raddatz niet alleen de invloed van de Franse Revolutie van 1789 op het Duitse geestesleven, en vanzelfsprekend de blijvende gevolgen tot op de dag van vandaag, maar laat hij eveneens zijn licht schijnen op de kwaliteiten van Friedrich II (zogenaamd De Grote, en tevens Der Alte Fritz; 1712-1786) als schrijver, en laat hij in wezen van die man geen spaan heel, onder de aantrekkelijke titel Weiberfeind und Kirchenhasser, in welke hoedanigheden de man ongetwijfeld beter beslagen ten ijs is gekomen dan als pennenlikker. Uitermate verfrissend, zo'n benadering. Ook de radicale burgerman die mijlpalen in de Duitse literatuurgeschiedenis heeft geplaatst, Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781), wordt in de nieuwe bundel doorgelicht: een man die, ondanks zijn relatief voortuitstrevende wensen, nuchter blijft en inziet dat niet alle mensen gelijk zijn. Hij is immers schrijver en geen policitus, en al helemaal geen propagandist.
Theodor Fontane
Als Geistreicher Spötter und politischer Reaktionär wordt Theodor Fontane (1819-1898), afgeschilderd: de zo hoog geprezen romancier, die maatstaven heeft gezet voor de aanpak van literatuur na hem, en die zich nogal heeft bezondigd aan anti-semitische kwalificaties, die — zoals dat zo vaak het geval is — meer zeggen over de eigen angsten van degene die ze uit, dan over de werkelijkheid omtrent de Joden als groepering. Ook Raddatz toont dat deze Fontane als proza-auteur enerzijds fein ziselierend, konturenscharf personen en situaties weet te schetsen, doch dit doet zonder enige diepgang of pyschologie, en dat hij als politiek observator afzijdig blijft, voornaam gekleed in de loge, doch verder dan een minimale souffleursrol brengt hij het in die context niet. Dat heeft ook betrekking op de gebeurtenissen, waarover de man Fontane klaagt als hij — onderweg naar Domrémy om zelf eens te zien waar Jeanne d'Arc zich in haar jeugd had opgehouden — wordt gearresteerd en als krijgsgevange wordt behandeld omdat men in hem een geheim agent of een officier in burger meent te zien. Zijn klachten daarover hebben ook alleen betrekking op enkele marginalia: een niet goed functionerende schoorsteen, het onbehoorlijke personeel en het feit dat hij geen eersteklas maaltijden krijgt voorgeschoteld. [1]
Rosa Luxemburg, Thea Sternheim en Jean-Paul Sartre
Voorts behandelt Fritz J. Raddatz in deze nieuwe bundel twee vrouwenfiguren: de éne naam zal menigeen bekend in de oren klinken: Rosa Luxemburg, die hier wordt voorgesteld met de titel Adler mit Taubenherz; en Thea Sternheim (1883-1971), wier dagboeken — pas in 2002 verschenen, en die een separaat artikel verdienen, vooral omdat deze aantonen hoezeer zij de politieke ontwikkelingen in het Duitsland van anno toen had voorzien — hij onder de loep neemt in een essay met de voortreffelijk gekozen titel Melancholie mit Kaviar. Tussen de essays over die twee dames komt hij te spreken over Jean-Paul Sartre (1905-1980) en diens Literaturentwurf, waarin schrijven als vormgeving van het zwijgen wordt onderkend en waarin, ook alweer in de eerste zin van goed vijf regels blijkt welk een groot stilist we in Fritz J. Raddatz steeds opnieuw tegenkomen. Het is diens eenzame klasse en ouderwetse (in de best denkbare zin van het begrip) aanpak, die tot zulke hoogten kan stijgen, dat het niet gemakkelijk zal zijn, binnen de Duitstalige literatuur en de literaire journalistiek in de meest ruime zin, een tweede schrijver van dat niveau te vinden.
[*] Fritz J. Raddatz:
Das Rot der Freiheitssonne wurde Blut —
Literarische Essays. 176 pag., hardcover
zu Klampen Verlag, Springe (BRD)
september 2007
ISBN 978-3-86674-013-6. Prijs € 16,— (alleen in de BRD en in Amsterdam bij Boekhandel Die Weisse Rose).
____________
[1] Dat avontuur van Theodor Fontane is ongeveer een kwart eeuw geleden diverse keren, via één der publieke Duitse televisienetten, als telefilm uitgezonden met Hans Caninenberg als Fontane.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten