Nu, bij een beek en frissen waterval
Landlijk te leven in geleerde kluis,
Of vliedende 't gehate stadsgedruis
Te luisteren naar den vroegen vogelschal ; —
Dan, op een markt, gevleid, gevierd, het hoofd
Omlauwerd, marmeren trappen op te gaan,
Boven 't gewoel te staan, 't gejoel dat aan
Zijn voeten stierf te drinken, 't half geloofd
En zoet-betwijfeld; — prinsen — zelf een prins —
Te ontvangen met zachtzinn'ge hoflijkheid :
Werelds, waarboven toch een hemels-heid,
iets argloos als eens dichters of eens kinds : —
Zo deed Petrarca ; en van hem tot ons
Bleef 't dubbel-beeld van den modernen mens,
Bleef 't dubbel-beeld van den modernen mens,
Die aldoor wankt in tegenstrijd'gen wens :
Natuur en Mensheid zonder plons en frons.
Albert Verwey (1865-1937)
Uit Nalezing I (1890-1893), onderdeel van
Rondom het werk (1890-1937)
Meer poëzie van deze Nederlandse dichter die tijdens het fin de siècle leefde en werkte, kunt u vonden op onze dochtersite Tempel der Taalkunde; daar hebben De weg van taal opgenomen.
Op onze zustersite Tempel der Wijsbegeerte staat het gedicht Spinoza.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten